Rijverbod als beveiligingsmaatregel

Geschreven door
Marc Boeykens

Artikel 42 WPW voorziet in de volgende bepaling:

 

Verval van het recht tot sturen moet uitgesproken worden wanneer, naar aanleiding van een veroordeling of opschorting van straf of internering wegens overtreding van de politie over het wegverkeer of wegens een verkeersongeval te wijten aan het persoonlijk toedoen van de dader, de schuldige lichamelijk of geestelijk ongeschikt wordt bevonden tot het besturen van een motorvoertuig.

 

De uitspraak van dit verval is mogelijk in elke graad van veroordeling, ongeacht wie het rechtsmiddel heeft ingesteld.

 

De duur van het verval van het recht tot sturen is afhankelijk van het bewijs dat betrokkene niet meer ongeschikt is om een motorvoertuig te besturen.

 

Het verval van het recht om een voertuig te besturen wegens lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid is een openbare veiligheidsmaatregel en geen straf.

 

(Cass.,14 maart 1955, Pas., I, 776; Arr. Cass., 1955,598; Cass., 23 juni 1969, Pas., I, 986; Arr. Cass.,1969, 1065)

 

Het is de feitenrechter die op soevereine wijze en op grond van de voorgedragen gegevens zal moeten oordelen of de beklaagde geschikt is om een voertuig te besturen.

 

(Cass., 23 juni 1969, Pas., I, 986; Arr. Cass., 1969, 1065) en of deze ongeschiktheid blijvend of tijdelijk is (Cass., 7 november 1960, Pas., 1961, I, 209).

 

De rechter zal hierbij rekening houden met de concrete elementen van het dossier en inzonderheid de zwaarwichtige gevolgen van de eventueel te nemen beschermingsmaatregel van de lichamelijk of geestelijke ongeschiktheid om een voertuig te besturen.

 

Teneinde toegelaten te kunnen worden tot het verkeer en teneinde over een rijbewijs te kunnen beschikken, moet men als bestuurder voldoen aan de voorwaarden zoals beschreven in bijlage 6 bij het KB van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, waarin de minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid staan opgenomen.

 

Wat betreft het gebruik van alcohol wordt in bijlage 6 van het KB van 23 maart 1998betreffende het rijbewijs het volgende bepaald:

         De geneesheer bepaalt de rijgeschiktheid en geldigheidsduur ervan.

         De kandidaat die aan alcohol verslaafd is of zich niet kan onthouden van alcoholgebruikwanneer hij een motorvoertuig bestuurt, is niet rijgeschikt.

         De kandidaat die aan alcohol verslaafd is geweest, kan evenwel na een periode van bewezen onthouding van minstens zes maanden rijgeschikt worden verklaard.

         De geldigheidsduur van de rijgeschiktheid is beperkt tot maximaal drie jaar.

 

De rechter is niet beperkt tot de in bijlage 6 van het KB van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs opgenomen normen en hij kan derhalve ook andere oorzaken aannemen.

 Foto door Julia Nastogadka op Unsplash